D van DUIZENDPOOT DURNEZ

Van dactylograaf tot allround sterreporter 

Lemma Gaston Durnez in de DEVB, de digitale Encyclopedie van de Vlaamse beweging

Gaston Durnez (1928-2010) was een van de toonaangevende Vlaamse journalisten van zijn tijd. Als medewerker van onder andere De Standaard, Het Volk en Ons Erfdeel en als boekenschrijver verhief hij sociale reportages tot een genre, portretteerde hij tientallen schrijvers en prominente Vlaamsgezinden en leerde hij zijn volk van ‘kartoens’ houden.

Gaston Durnez was de zevende zoon in het arbeidersgezin met elf kinderen van Cyriel Durnez en Elise Mestdag. Op zoek naar fabriekswerk verhuisde het gezin van West-Vlaanderen naar Asse. Durnez ging er naar de lagere school. Daarnaast participeerde hij in de Kajottersbeweging of Katholieke Arbeidersjeugd (KAJ), die hem naar eigen zeggen zelfbewustzijn bijbracht. Nadat Durnez op zijn dertiende (1941) een lokale schrijfwedstrijd had gewonnen, mocht hij in de Praktische Handelsschool in Koekelberg, privé-initiatief van een bedrijfsleider, dactylografie studeren. Kort daarna kwam hij als typist al op zijn 16de in de journalistiek terecht, bij De Nieuwe Standaard, die vanaf 1947 terug de vooroorlogse De Standaard werd. Na weer een bekroning in een verhalenwedstrijd promoveerde hij tot journalist, wat hij zijn leven lang bleef in alle veelzijdigheid die dat beroep biedt. Toen hij in 1956 de eerste Vlaamse Journalistenprijs won, zei hij daarover: ‘Voor mij was dat zoveel als mijn journalistiek diploma.'

Duizendpoot
‘De jaren van ratelende schrijfmachines’, noemt zijn collega Mia Doornaert de decennia waarin zij Durnez aan het werk zag, de typist die driemaal Belgisch snelheidskampioen werd en de journalist die de toon zette van sociale reportages met artikelen over seizoenarbeid en de mijnramp in Marcinelle. Op de jaren 1966-1969 na, waarin hij redacteur voor België was bij de bladen van de Nederlandse Brabant Pers en bij het Vlaamse weekblad Het Volk, werkte Durnez voor de Standaardgroep. Hij was redactiechef van Het Nieuwsblad, hoofd van de algemene nieuwsdienst en adjunct-rubriekleider Cultuur van De Standaard en hij bleef na zijn pensioen in 1992 columnist. Dat hij ‘een katholieke conservatief’ werd genoemd, nuanceert Doornaert: ‘Hij belichaamde een katholicisme […] van mensen die leefden volgens de regels van hun geloof, voor wie niet geld en rijkdom belangrijk waren, maar wel engagement voor de sociale emancipatie van de arbeiders, voor gelijkberechtiging.’ Daarmee knoopte Durnez aan - mede vanuit zijn ervaringen als kind in een arm arbeidersgezin en zijn vormende jaren bij de KAJ - bij de traditie van de christelijke arbeidersbeweging en een sociaal en democratisch gericht katholicisme.

Duizendpoot Durnez werkte mee aan de door Jozef Deleu opgerichte tijdschriften Ons Erfdeel en de Franstalige tegenhanger Septentrion. Als literair adviseur van uitgeverij Van In bracht hij sociaal en politiek geladen boeken aan, zoals 'Het Mijnalarm' (1966) van Maurice de Wilde en 'Leuven-Louvain' (1966) van Guido van Hoof. Bij uitgeverij Elsevier had hij de hand in 'Kom eens naar mijn kamer' (1986) van Vic de Donder over collegeleven en 'Zij droegen de rode vlag' (1988) van Nic Bal over legendarische socialisten. Hij stelde de eerste pocket van Vlaamse ‘kartoens’ samen, 'De lachende tekenpen' (1964), met een inleiding waaruit zijn zin voor humor en kennis van het genre sprak. Hij werkte mee aan vele andere publicaties, inspireerde Nero-albums van zijn vriend Marc Sleen, draaide mee in radio- en televisieprogramma’s, waaronder '‘t Is maar een woord' met ook Louis Paul Boon, met wie Durnez bevriend bleef.

Durnez en de Vlaamse beweging
Durnez was een verteller en eerder dan zijn persoonlijke meningen uitdrukkelijk te verwoorden, maakte hij ze duidelijk door de keuze en de aanpak van zijn onderwerpen. Dat gold ook voor zijn Vlaamgsezindheid. In zijn autobiografische boek 'Vroeger waren wij veel jonger', dat hij de ondertitel ‘Een jeugd in Vlaanderen’ meegaf, definieert Durnez zichzelf als een ‘Vlaamse knaap’ en de politieke gezindheid in zijn familie als ‘flamingantisch patriottisme’. In zijn ‘imaginair museum’ met reproducties van kunstwerken waarvan de tekenstijl hem trof (Gustave Doré, Frans Masereel), kwam ook werk terecht van de graficus Jos Speybrouck, die, aldus Durnez in die autobiografie van zijn jeugd, ‘de weg naar de Hemel liet passeren door het land van de Vlaamse Beweging’ en zijn pen doopte ‘in de romantiek van de Vlaamse geschiedenis en de culturele emancipatie van de Vlamingen’. Door Speybrouck kreeg Durnez als tiener oog en oor voor de klauwende leeuw, blauwvoeten en leuzen als ‘Onthout, onthout, Vlaenderen: dijn recht is out!’.

Als journalist liet Durnez het volgens hem ‘artistiekerige flamingantisme’ van Speybrouck achter zich en huldigde hij de kritische Vlaamsgezindheid van De Standaard. Hij was voorstander van gelijke taalrechten voor de Vlamingen op alle niveaus en een hervorming van de Belgische staatsstructuur op basis van de communautaire realiteit, maar kantte zich tegen een eng nationalisme, dat zich afwendde van de wereld en kruisbestuiving met andere culturen afwees. Bij dit alles toonde hij zich in het bijzonder begaan met de situatie van de Vlamingen in Wallonië en koesterde hij de culturele banden met Nederland.

Vlaamse geschiedenis
De eigen boeken van Durnez vormen een tientallen items lange lijst, met verzamelingen van in krant- en weekbladen verschenen werk, zowel cursiefjes als essays, en met origineel werk, zowel kinderboeken als biografieën. Vlaamse geschiedenis was een rode draad in zijn geschriften. Zijn als boek verschenen reportage 'Een bloem in het geweer' (1965), bewerkt onder de titel 'Zeg mij waar de bloemen zijn', bevat getuigenissen over de Frontbeweging. In zijn humoristische poëzie en kronieken (onder meer gebundeld als 'Denkend aan Nederland' (1970) en 'Mijn leven onder de Belgen' (1970)) komen Vlaamse toestanden ter sprake en wordt de Vlaamse mentaliteit geschetst.

Durnez was bovendien initiatiefnemer en eindredacteur van de eerste 'Encyclopedie van de Vlaamse Beweging' (1973-1975), waarvoor hij tevens talloze bijdragen schreef over onderwerpen als amnestie, de repressie en de Vlamingen in Wallonië. Ook bij de totstandkoming van de tweede editie, de 'Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging', speelde hij een prominente rol als redactielid en auteur.

Durnez’ magnum opus is de geschiedenis van De Standaard, waarin hij ‘het levensverhaal’ van de krant vertelt, in deel 1 van 1914 tot 1948, in deel 2 tot de overname door de VUM (Vlaamse Uitgeversmaatschappij) eind jaren 1970. Aan de recentere geschiedenis van de krant, die in 1999 expliciet afstand deed van het ‘AVV-VVK’-motto en daarmee van de Vlaams-katholieke traditie, zette hij zich niet; ‘het loslaten van de Vlaams-nationale en katholieke roots heeft hij nooit verteerd’, getuigde journalist Ine Renson, die via haar huwelijk met zijn oudste kleinzoon terechtkwam in Durnez’ familie.

Pas na zijn pensioen kon hij grondig werk maken van zijn biografie van Felix Timmermans. Durnez was diens stads- en streekgenoot geworden door eerst naar Lier en dan naar Itegem te verhuizen. Hij werd er medeoprichter van het Felix Timmermans Genootschap en weersprak de mening dat een biograaf niet van zijn onderwerp mag houden met de stelling: ‘Liefde is niet blind, liefde geeft je ogen licht.'

De lijst van zijn bekroningen, met als laatste het ‘Ereteken van de Vlaamse Gemeenschap’ in 2018, is ook lang en veelzijdig. Maar volgens Durnez hoorde op zijn gedachtenisprentje enkel ‘journalist’ te staan.

Geen tien dagen voor zijn dood reageerde Durnez in een e-mail aan zijn dochter Marleen op de brandstichting in een asielcentrum in Bilzen in de nacht van 10 op 11 november 2019: ‘De leeuw waarmee gezwaaid werd toen het asielhuis brandde, was mijn Leeuw niet. Mijn Leeuw heeft geen zwarte tong en geen zwarte klauwen. De leeuw die aan het gemeentehuis op het plein wappert is mijn Leeuw niet. Mijn Leeuw heeft geen rode tong en geen rode klauwen. Mijn Leeuw, dames en heren, heeft een warm en rood hart.'

“Want de verteller zet een waar verhaal graag naar zijn hand.”

Brigitte Raskin