H van HOEILAART
Dorpsgezicht Hoeilaart
RandKrant 2007
Er was eens een open plek in het bos die aan een frisse beek lag. Zo begint de historie van Hoeilaart, een oud verhaal over kasteelheren en kluizenaars. De recentere geschiedenis van het dorp is niet minder sprookjesachtig. Ze begint met 'er was eens een tuinman die in dienst trad bij een baron' en eindigt met 'ze leefden nog lang en gelukkig', een happy end dat niet over twee geliefden gaat, maar op alle dorpsbewoners slaat. In het sprookje 'Het glazen dorp' wordt Hoeilaart een zee van druivenkassen die over zijn heuvels golft en worden de bewoners rijke 'serristen' die hoog boven de dorpskom in mini-kasteeltjes tussen hun kassen tronen.
Het geluksverhaal van Hoeilaart
De tuinman die in de IJsevallei omstreeks 1865 de eerste druivenkassen optrok, heette Felix Sohie. En zoveel geluk als er in zijn voornaam zat, zoveel geluk zat er in zijn initiatief: binnen de kortste keren bloeide aan de rand van het Zoniënwoud een hele streek economisch open. 'Hem dankt de druivenstreek welstand en culturele opgang' staat op het plakkaat aan zijn geboortehuis in Hoeilaart. Het zijn geen loze woorden, al denk ik het mijne over die 'culturele opgang', geen prioritaire bekommernis van de 'serristen' die in navolging van Sohie welvarend werden. De druiventeelt aan de IJse groeide en bloeide een volle eeuw lang. Maar toen stokte het succesverhaal, vooral ten gevolge van olieprijsverhoging en (euro-)marktverruiming. Kwam daardoor ook een eind aan het geluksverhaal van Hoeilaart? Ik beantwoord de vraag door het mij vertrouwde dorp eens met een frisse blik te bekijken.
Opbouw en afbraak
Terwijl de druiventeelt destijds om zich heen greep op de heuvels rond Hoeilaart, wortelde de logistieke steun eraan zich in de dorpskom. Serres waren behalve van glas ook van hout, en daarin kwamen de 'Werkhuizen Mariën' voorzien, een houtzagerij. Vader Louis Mariën startte ermee, zoon Charles deed voort, nadat hij eerst een diploma architectuur had behaald. In de week leverde hij hout, op zondag tekende hij huizen, de fameuze 'serristenvilla's' die de kop opstaken tussen de serres.
De eerste villa's hadden veel van deftige herenhuizen uit de stad. De volgende waren grilliger, geïnspireerd door Nederlandse voorbeelden van huizen met voorportalen, loggia's, balkons en daken allerlei. Zulke uitsteeksels liet Charles Mariën steevast uitvoeren in hout, zijn hout, en dat leverde huizen op met een onmiskenbare eigen stijl, verticaal hoog, recht en van steen, horizontaal breed, speels en zoveel mogelijk van hout. De Hoeilaartse aannemers hadden na korte tijd genoeg aan een schets om te weten hoe het moest en sommige serristen zetten zelf hun droomvilla op papier, waardoor de huizen overigens niet minder 'typisch Mariën' werden. En zo, terwijl de serres van Sohie zich verduizendvoudigden tot die van vele Hoeilanders, verhonderdvoudigden de huizen van Mariën zich tot die van vele serristen.
De Werkhuizen Mariën bleven daarentegen uniek. Ze namen midden in het dorp zo maar eventjes een anderhalve hectare grond in beslag, een prominente positie die werd gemarkeerd door een van de drie hoge schouwpijpen die Hoeilaart rijk was. Het bedrijf lag naast de toenmalige gemeenteschool en voor de Hoeilandertjes van toen waren de gebouwen van Mariën synoniem met hun dorp zoals in België de serres synoniem waren met hun streek.
Na de Tweede Wereldoorlog specialiseerde Mariën zich in o.a. triplexhout en ging de schouw meer en meer roet uitstoten, geen manier van doen in een dorpskern. In 1985 begon het bedrijf naar het Mechelse te verhuizen, in 1991 werd de gemeente eigenaar van de anderhalve hectare grond. Waarna het nog een tijdje duurde eer de gebouwen van Mariën werden neergehaald - zoveel jaar nadat, even verder en bergop, de serres van Sohie waren afgebroken. Met dat al was het al 21ste eeuw eer de dorpskom van Hoeilaart toe was aan het post-serristendom dat op de heuvels al lang was ingezet.
Groezelige staat
Ik kwam pas in 1974, na de succestijd van de druiventeelt, in de streek wonen en vond Hoeilaart eerlijk gezegd een lelijk dorp, helemaal naar het model van zijn 19de-eeuwse kerk. Die kreeg geen torenspits opgezet omdat haar metselwerk al scheuren vertoonde voordat de finishing touch kon worden aangebracht. Daardoor kwam het me dunkt nooit goed met het plompe bakstenen gevaarte opzij van het gemeenteplein.
Ik moest overigens niet in de kerk zijn, wel ertegenover, achter het borstbeeld van Felix Sohie. Daar ligt de voormalige gemeenteschool die, nauwelijks aangepast, laat staan gerenoveerd, bibliotheek en muziekacademie was geworden. Mijn kinderen volgden er notenleer en zetten er hun eerste stappen in de muziekwereld, de oudste in de plaatselijke harmonie, een mannentroep die na repetitie of optreden naar het groezelige sportcafé op de hoek trok.
Groezelig, in de betekenis van onfris en klaar-voor-afbraak – dát woord vat eigenlijk het best (en beter dan 'lelijk') samen wat ik van Hoeilaart vond. Achter de ook groezelige ex-gemeenteschool lagen onduidelijke, groezelige gebouwen, de ex-Werkhuizen Mariën, weet ik nu. Ze vormden een blok met de ex-markthallen, die hun tijd als opslagplaats ook al hadden gehad, en met het ex-tramstation. Dat werd op papier bewoond door stripheld Nero en zijn entourage die er hun avonturen besloten met een festijn van wafels & champagne; in werkelijkheid was het een leegstaand, ook groezelig, pand.
Toegegeven, aan de overkant van het tramstation – ook de overkant van het grote, grillige (en écht lelijke) kruispunt dat Hoeilaart helaas in tweeën splijt – aan die overkant beginnen de vijvers, ligt het kasteel-gemeentehuis en start de lange laan die plusminus in het Zoniënwoud uitmondt en aan het stationnetje van Groenendaal zijn ruime draai richting Brussel neemt. Dat bosstationnetje van Groenendaal was nota bene van meet af aan een van mijn favoriete gebouwen in de rand, maar reken maar dat ik het in de loop van de jaren ook zag vervallen tot een groezelig en zelfs gedeeltelijk uitgebrand pand.
Kortom, Hoeilaart over and out. Ooit een open plek in het bos waarop de hertog van Brabant een welgevallig oog liet vallen. Daarna een onder een gelukkig gesternte golvende grond die zijn bewoners rijkdom schonk. Tenslotte een schijnbaar uitgewoond dorp, klaar voor afbraak.
Woonoase
Maar zie, de serristenvilla's prijken nog altijd op de heuvels. Ze werden en worden een na een gerestaureerd, door particulieren welteverstaan. Ik vind het daarbij zonde dat de Mariënhuizen tussen andere stijlvolle en stijlloze huizen zijn komen te staan. Maar dat bezien de voormalige serristenfamilies hoogstwaarschijnlijk anders, zeker wanneer hun neergehaalde serres op bouwgrond bleken te staan.
Het borstbeeld van Felix Sohie - net zo goed de dorpspatroon als Sint Clemens - prijkt nog altijd tegenover de kerk. Het is achteruit gezet en zijn plantsoentje is heraangelegd. Tegelijk is het sportcafé op de hoek gerenoveerd tot de ideale mix van stamkroeg en koffiehuis. Mijn Hoeilaartse vriend-journalist zit er graag zijn kranten te lezen, ook een initiatief dat navolging verdient.
En zie, het pleintje van Sohie is nu de open aanloop tot de ex-gemeenteschool, wat zeg ik, tot 'het Gemeenschapscentrum Felix Sohie'. Daarin is een voorzichtige renovatie aan de gang en draait al een heus theaterzaaltje. De ooit gesloten speelkoer van de school is nu een open wandelruimte naar de voormalige anderhalve hectare van Mariën. Daar staan intussen sociale woningen op en er is veel parking- en doorsteekruimte. Voor wie in het spiksplinternieuwe Delhaize-warenhuis wil zijn dat op de plaats van de ex-markthallen staat, een me dunkt logische, moderne ontwikkeling. Of voor wie onderweg is naar het Nerocafé, ja, het voormalige tramstation, de ideale mix van bistro en pub.
Aan de overkant spuit op de eerste vijver een fontein en is het Jan van Ruusbroecpark rond het kasteel-gemeentehuis zowel een biogroene microcosmos als een recreatiedomein, extra luxe in het dorp waarvan meer dan de helft van de oppervlakte al bosgroen is, Zoniënwoud. Achter het kasteel-gemeentehuis is warempel ook de restauratie van de grote kasteelhoeve volop aan de gang. Waar gaat dit eindigen, zeg? Aan het stationnetje van Groenendaal, dat – las ik in een krantenbericht dat ik koester – gerestaureerd wordt tot en met met een restaurantje erin?
Laat, traag, voorzichtig, maar ook onmiskenbaar doelbewust, voltrekt zich in Hoeilaart de metamorfose van serristendorp tot woonoase. Al wandelend bedenk ik waar nog een finishing touch nodig is, bijvoorbeeld op het gemeenteplein, dat autovrij kan worden nu het rondomrond bulkt van de parkeerplaatsen. Maar ook nu al stel ik tegelijk blij en verbaasd vast: ooit is Hoeilaart het mooiste dorp van de rand. Bravo! Wafels & champagne!
De brochure Wandelen doorheen Hoeilaart van Johan Vanloo is ook hier te vinden.