J van JUSTITIEPALEIS
Brussel-Poitiers en terug
Betrokken partij, Informatieblad Nederlandse Orde van Advocaten te Brussel, jg. 2008-2009 – nr.3
Mocht ik een Brusselaar zijn en aan de Zavel of in de Marollen wonen, dan maakte ik mijn ochtendwandeling heen en weer naar het justitiepaleis. Ik zou me verstouten het gebouw binnen te gaan, dúrf dat nu te doen, sinds ik een paar mensen ken die er werken. Ik zou me in de salle des pas perdus aan een tafeltje zetten en er al mijmerend mijn krant lezen, rustig, traag, bedachtzaam. Voor zo’n ritueel heb ik de leeftijd en de levensstaat bereikt, is de salle des pas perdus een uitzonderlijk geschikte plaats en creëren de lichtkringen van de tafellampen de ideale sfeer.
Heerlijk, dacht ik de eerste keer dat ik de zaal binnenkwam, zulke intimistische hoekjes van hout in zo’n koude ruimte van steen. Gelukkig heeft die haar unieke naam mee, dacht ik ook, want noem haar gewoon de hal van het justitiepaleis en ze is het grootste deel van haar aantrekkelijkheid kwijt. Laat staan dat Vlaamse fanatici in naam van de Brusselse tweetaligheid mordicus over de zaal van de verloren stappen zouden gaan spreken.
En hoe gaat dat dan met mij, ik begin te snuffelen aan die unieke naam salle des pas perdus, en kom er tot mijn ontgoocheling meteen op uit dat die niet uniek is. Het nieuwe justitiepaleis van Antwerpen, alias het vlinderpaleis, heeft net zo goed een salle des pas perdus , het Centraal Station van Antwerpen had er al eerder een, véle enorme gebouwen hebben een salle des pas perdus. SPP, maken ze daar in de architecturale beschrijving van het Antwerpse justitiepaleis al lelijk van. In een lijst van bouwkundige begrippen staat de salle des pas perdus banaal alfabetisch tussen het roosvenster en de schacht, met als definitie: ‘een grote verkeersruimte binnen een architectonische compositie die bedoeld is om grote stromen mensen te leiden.’
Maar waarom is het begrip dan zo Franstalig dat ze het zelfs in Antwerpen niet vertalen? Het vanzelfsprekende antwoord op die vraag blijkt te kloppen: de mooie benaming voor zo’n immense va-et-vient ruimte komt uit Frankrijk. Daar heeft ieder justitiepaleis dat die naam verdient een salle des pas perdus, en andere paleizen hebben die ook, zelfs het paleis Bourbon of l’Assemblée Nationale in Parijs. Dictionnaire Larousse heeft geen enkel probleem met het begrip, handelt het in één moeite af samen met begrippen als salle à manger, salle de bains of salle d’armes.
Maar waarom kreeg alleen de salle des pas perdus dan zo’n mooie, niet louter functionele naam mee? Wat ik mij blijf afvragen, blijken ook Franstalige chatters zich af te vragen, op zijn internets, in de rapte en vlug tevreden. Het begrip dateert van la Terreur, spelen ze aan elkaar door, of van la Révolution, en om dan toch wat dieper te gaan, kopiëren ze soms een – overigens post-revolutionaire – uitleg van le Guichet du Savoir waarvan ik me rot schrik. Tijdens Lodewijk XVIII, koning van Frankrijk voor en na Waterloo, werden kandidaat volksvertegenwoordigers zo wisselvallig nu eens niet en dan weer wel verkozen, dat ze niet te snel als verloren moesten beschouwd worden; zij waren des répresentants pas perdus die een volgende keer wel weer opgevist werden.
Stel je voor! Geen verloren stappen, maar even verloren gewaande politici! Ontluisterend, ja, maar ook verduisterend, want het is niet omdat ik er plusminus in slaag de uitleg van le Guichet du Savoir samenhangend te formuleren, dat die betweters dat ook zelf doen. Ze maken er integendeel een potje van en het is niet omdat ik al snuffelend aan dat potje ben gaan rieken dat ik het niet terug kan dichtmaken en gedekt houden. Die uitleg stinkt, en kan en mag niet kloppen.
Lodewijk XVIII, dat is negentiende eeuw. Eleonora van Aquitanië, dat is twaalfde eeuw. Zij liet op het eind van haar leven in haar paleis in Poitiers een eetzaal bouwen, de grootste zaal van Europa in die tijd, 50 meter lang en 17 meter breed, zo enorm dat het geluid van voetstappen er meteen werd gedempt. Niet Eleonora zelf, maar voorzeker een troubadour kwam voor de eetzaal op de mooie benaming salle des pas perdus. En zoals dat gaat met en in oude historische gebouwen, onderging de eetzaal daarna verbouwingen, kreeg hij al eens een andere functie en zelfs, nog altijd in de middeleeuwen, al eens een andere naam, de koninklijke hal. Vandaag is het vroegere vorstelijke paleis van Poitiers een justitiepaleis én draagt de grote gotische hal terug haar oorspronkelijke, poëtische naam.
Ik ben nog niet honderd procent zeker van dit – anders ook via internet – gesprokkelde weetje, maar geloof me al maar. Vroeg of laat zoek ik het helemaal uit, ter plaatse. En dan te bedenken dat ik in de voorbije zomer nog in Poitiers ben geweest, de stad heb bezocht, er vol bewondering voor de Romaanse kerk Notre-Dame La Grande heb gestaan en het deels gotische justitiepaleis links heb laten liggen, niet beseffend dat ik er toen kon vinden wat ik nu zoek.
En met dat al zit ik in mijn verkenning van het justitiepaleis van Brussel nog altijd aan een tafeltje in de salle des pas perdus te mijmeren over de blijvend mooie naam van die ruimte. Die naam is dus niet uniek en toch kan ik me niet voorstellen dat er na de oorspronkelijke zaal in Poitiers een andere salle des pas perdus de naam méér verdient dan de Brusselse. 90 meter lang en 40 meter breed, op zijn grootst bemeten, galerij en trap inbegrepen, dat is ongeveer twee keer zo groot als de zaal van Poitiers. En groter dan de zaal in het justitiepaleis in Antwerpen, waar ik ook nog eens ter plaatse zal gaan kijken, al kan ik me niet voorstellen dat het zal zijn met mijn krant in de hand.
Weet je waaraan de Brusselse salle des pas perdus me nog het meest doet denken, galerij en trap inbegrepen? Aan de hal van het Metropolitan Museum of Art in New York. En dat treft, wat ik speel graag met de vraag of het justitiepaleis van Brussel geen museale bestemming moet krijgen. Wordt dan ook vervolgd.