K van KOER
De koer
Literaire Scheurkalender, 13-4-2006
"Negengranen van Delecta." Zo stelt mijn man me aan het ontbijt het brood van de dag voor. We bestuderen en degusteren de nieuwkomer. "Die glanzende donkerbruine pitjes zijn vlaszaadjes," weet mijn man. "Goed om naar de koer te gaan."
Waar haalt hij het vandaan? Naar de koer gaan. De oude uitdrukking komt zowel vreemd als vertrouwd tussen de koffiekoppen te liggen. Ik neem haar verwonderd op, ruik eraan, voel me vertederd.
De koer. Het huisje. Van muur tot muur het verhoog van planken met het ronde gat erin. Aan de muur de spijker met, netjes gespietst, de blaadjes verknipt krantenpapier. Onder de schoongeborstelde vloer de beerput. De geur als die wordt leeggeschept, de mest in de ton, de ton op de kruiwagen, naar de groentetuin.
Eén keer. Eén keer nog eens bij Sooi en Marie in Betekom naar de koer gaan.
Ik hijs me achterwaarts op het verhoog. Ik blijf steunen op mijn handjes omdat het gat te groot is voor een kind. Mijn witte onderbroekje zakt tot op mijn kousjes en mijn beentjes blijven bengelen. Toch ben ik een grote meid, die dit nu alleen doet. Ik spring op de vloer en veeg mijn billen schoon met een blaadje nieuws van de vorige week. In de vorige eeuw. Kort na de oorlog. Een mooie tijd.