M van MAAIKE

Maria Rosseels, katholieke feministe

Lemma Maria Rosseels in de DEVB, de digitale Encyclopedie van de Vlaamse beweging

Maria Rosseels (1916-2005) werd de eerste vrouwelijke journalist van De Standaard, een van de eerste vrouwelijke filmrecensenten van Vlaanderen en de eerste vrouw die de Driejaarlijkse Staatsprijs ter bekroning van een schrijverscarrière kreeg.

Het gezin van Karel Rosseels, een belastingontvanger, en Emma Vervliet telde drie kinderen, met Maria als oudste. Tijdens Maria Rosseels’ eerste levensjaren leefden ze in het Antwerpse Borgerhout in de Goedendagstraat, waar ook de radicale flamingant en toekomstige martelaar van de Vlaamse beweging Herman van den Reeck woonde. In haar latere literaire werk – specifiek: in de Elisabeth-trilogie (1953-1954) en Het Oordeel (1975) – zou Rosseels diens overlijden verschillende keren memoreren.

Na de jaren in Borgerhout verhuisde het gezin achtereenvolgens naar Oostmalle, Essen en Kalmthout, het Kempens grensgebied met Nederland. Rosseels was een tiener toen ze in Kalmthout terechtkwam en ging er als vrijgezel opnieuw wonen, tot haar dood. Haar privéleven deelde ze enkel met familie en vrienden, voor wie ze Maaike heette. Een anekdote die toch de pers haalde, illustreert dat ze met het verstrijken van de jaren moeilijk kon gaan en staan: in 1984 kreeg ze als eerste vrouw (sinds 1930) de Vlaamse oeuvreprijs voor proza, die nog ‘Driejaarlijkse Staatsprijs ter bekroning van een schrijverscarrière’ heette, en besteedde ze het prijzengeld aan een omheining van haar tuin, zodat haar hond zichzelf kon uitlaten.

Katholiek en Vlaamsgezind
Rosseels leerde lezen vóór ze aan de lagere school begon, en schrijven kon en deed ze ook van jongs af aan. Voor de Grieks-Latijnse humaniora ging ze op internaat in het Heilig Graf in Turnhout, de school die sinds de jaren 1920 voorop ging in de vernederlandsing van het katholiek onderwijs voor meisjes. Daarna haalde ze op aandringen van haar moeder het diploma snit en naad aan de Beroepstechnische School in Antwerpen en volgde ze algemeen vormende cursussen aan de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen.

Ze gaf vier jaar les aan de Vrije Normaalschool in Gierle, werkte twee jaar op de studiedienst van het Ministerie van Arbeid en schreef bijdragen voor het katholieke dagblad De Courant. In 1945 belandde ze op het redactiesecretariaat van De Pijl, de uitgeverij van het Vlaams Verbond van Katholieke Scouts, en daaraan hield ze twee voor haar belangrijke connecties over: die met VVKS-zaakvoerder Willem vanden Eynde, in 1948 medeoprichter van Boekengilde De Clauwaert, die haar boeken zou uitgeven, en die met VVKS-verbondscommissaris en latere Volksunie-politicus Maurits van Haegendoren, die haar binnenloodste waar ze wilde terechtkomen, de journalistiek. Dat laatste lag destijds voor een vrouw niet voor de hand (zie Gender). In 1947 werd Rosseels de eerste vrouwelijke redacteur van de na de oorlog heropgerichte krant De Standaard, die toen uitgesproken katholiek en Vlaamsgezind was.

Een scherpe pen
Met een verslag van het Brussels Filmfestival 1947 kwam ze terecht in de filmrubriek van De Standaard en maakte ze binnen de kortste keren naam als filmrecensente. Haar opvolger Raf Butstraen getuigde later: ‘De grote verdienste van Maria Rosseels is dat ze de filmkritiek serieus en gerespecteerd heeft gemaakt. Vóór haar tijd werd er neergekeken op filmkritiek, misschien niet helemaal onterecht. Veel krantenjournalisten schreven de documentatie van de verdeler over en daarmee was de kous af. Maar Maaike zag film als een volwaardige kunstvorm. Ze had een opinie, die het begin van een debat kon zijn. Daarin was ze haar tijd vooruit.'

Dat laatste gold ook voor haar artikelen op de jeugd- en vrouwenpagina’s van de krant, waarin ze zich een feministe betoonde. In 1960 hekelde ze in de reeks ‘Moderne nonnen gevraagd’ de verstarring in vrouwencongregaties, waarop aartsbisschop Ernest-Joseph van Roey reageerde met een brief als een banbliksem. Hij klaagde de ‘aanmatigende lichtzinnigheid’ van de journaliste aan en kapittelde de krant dat zulke artikelen niet pasten ‘in een uitgesproken katholiek blad als het uwe’. Maar ook na die controverse bleef Rosseels, in de woorden van schrijver Patrick Lateur, ‘een kritische intellectuele die de maatschappelijke en culturele veranderingen uitstekend wist in te schatten en zich met haar scherpe pen engageerde binnen maatschappij en Kerk’.

Het kritische katholieke denken
Rosseels’ artikelen werden gebundeld in boeken als Gesprekken met gelovigen en ongelovigen (1967), de reportages van haar reis met Willy Vandersteen naar Aziatische landen en het Midden-Oosten in Oosterse cocktail (1960). De titel van haar essay over vrouwenhaat, Het woord te voeren past den man (1961), ontleende ze aan Homeros, maar werd als boutade voortaan met haar geassocieerd. Ze bouwde ook een literair oeuvre op dat onder de noemer ‘katholieke probleemroman’ valt, met boeken als de Elisabeth-trilogie (1953-1954), de historische roman Ik was een kristen (1957), het verfilmde Dood van een non (1961). Haar hoofdpersonages zijn twijfelende, denkende gelovige mensen die een antwoord zoeken op vragen die de naar diepgang peilende, intellectuele schrijfster zichzelf stelde.

Ook op latere leeftijd bleef Rosseels sympathiseren met de ‘Vlaamse zaak’. Zo behoorde ze tot de groep prominente schrijvers en intellectuelen die in 1976, naar aanleiding van het tienjarige bestaan van het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen, de zogenoemde ‘Verklaring van de Acht’ ondertekende: een pleidooi om de taalgrens en de afbakening van Brussel als definitief te beschouwen.

Op het haar in 1981 toegekende eredoctoraat van de KU Leuven was Rosseels trots, de haar in 1988 toegekende titel van barones gebruikte ze niet. In het nawoord bij de heruitgave in 2002 van Dood van een non wordt ze geëerd ‘als het Vlaamse boegbeeld van de tweede golf van de vrouwenemancipatie, van het kritische katholieke denken, van de moderne filmkritiek’.

“Want de verteller zet een waar verhaal graag naar zijn hand.”

Brigitte Raskin