S van SUS

Dietsche Warande & Belfort, themanummer last post, DWB 1999/6

aan Frans Verleyen
Lissewege
of god weet waar

25 juli 1999

Lieve Frans,
(nu als vroeger: voor iedereen Sus behalve voor mij - een oude gewoonte van behoedzame afstandelijkheid waarvan ik liever niet afwijk, ofschoon we intussen ver van elkaar verwijderd zijn, ieder aan zijn/haar kant van de fatale scheidingslijn)

Vandaag word ik tweeënvijftig. Dat heeft mijn moeder nooit kunnen zeggen, want enkele maanden geleden ben ik haar in leeftijd voorbijgestoken. Gij werdt tweeënvijftig in 1993, met uw zes jaar levenslange voorsprong op mij. Die paste tussen ons, gij een oorlogskind en ik van na de oorlog, gij mijn voorganger en ik uw volgeling. Zeg maar: de jongere (vrouw, heel braaf) die opkeek naar de oudere (man, heel macho). Toen ik in Leuven geschiedenis begon te studeren, hadt gij dat daar gedaan en was onze faculteit nog vol van uw charisma. Toen ik aan De Nieuwe begon mee te werken, hadt gij dat kleine blad achter u gelaten en was uw journalistieke reputatie al gevestigd. (Gerard alias Gal had te doen gehad met u en kreeg te doen met mij en tot en met vandaag kibbelen hij en ik voort over uw blijkbaar onuitputtelijke persoon.)

Gij hebt nog vier jaar verder kunnen tellen dan ik vandaag, maar vier jaar. Uw voorsprong vermindert, Frans, en als ik gezond blijf (laatste gynecolgisch onderzoek alles ‘binnen de grenzen van het normale’), passeer ik u binnen vier jaar. Ongerijmd gecijfer, zeg dat wel. In de veertig jaar dat het verschil in leeftijd tussen mij en mijn moeder kleiner werd, zat ik daar dikwijls over te piekeren, bij gebrek aan woorden en verklaringen in getallen en berekeningen. En nu ik sinds kort aan haar voorbij ben, staat gij verdorie daar, binnen vier jaar.
Waarom gij? Anderen kruisen mijn weg of lopen een eindje met me op. Gij liept altijd voor me uit. En ge strooide dan nog uw charmes in het rond zoals Klein Duimpje zijn keitjes. Toch begon ik in plaats van uw brede spoor mijn eigen kronkelweg te volgen, al bleven onze wegen parallel lopen. Ik verloor u niet uit het oog en gij keekt al eens naar mij om. En we lazen elkaar. De weinige keren dat we elkaar zagen, lieten we dat dan aan elkaar verstaan - ik hield van uw portret van notabele Herman De Croo en gij hieldt van het mijne van de Cubaansen met hun brede konten.
De laatste keer dat we elkaar zagen, op het feest ter ere van 25 jaar Knack, vertelde ge me dat ge mijn Eeuw van de Ekster hadt gelezen en me bij gelegenheid uw uitvoerige commentaar wilde geven. Daar verheugde ik me al op, ook omdat ik eerder gerust was in uw reactie op het boek. Ge kunt er u als lezer net zo goed in thuis gevoeld hebben als ik dat deed en doe als schrijfster. En gij, zoon van een onderwijzer en schoolinspecteur-per-fiets, een en al eruditie en muzikaliteit en veelzijdigheid, gij met uw goeie pen, met uw liefde voor de natuur, gij moet uzelf herkend hebben in hoofdpersoon (pater!) Joseph Raskin die dat ook allemaal was en had, maar dan wel zonder uw naoorlogse emancipatie en surplus, laat staan uw hang naar vrouwen.
Het is er niet van gekomen, Frans. In de herfst van 1997 werd uw leven onderbroken, onrechtvaardig vroeg. Als ik gezond blijf (fitnessprogramma Dames 2) word ik in de lente van 2004 de oudste van ons tweeën, onrechtvaardig in leeftijd bevoordeeld.

Dat ik 2004 haal, is natuurlijk niet zeker (temeer daar we in België massaal vergiftigd zijn met dioxine, een beker die aan u is voorbijgegaan, wekenlang kippen en varkens vooraan in het nieuws). Maar het ziet er wel naar uit dat ik binnen vijf maanden de eenentwintigste eeuw haal. Dat doen we met zijn velen, Frans, ik - en ik klop nu even af op mijn schrijftafel - met al de mijnen. (Het heeft overigens niet veel gescheeld of Johan A. ontbrak, uw voormalige chroniqueur ja, voor mij een voorganger zoals gij. Uw kwaal ook zijn kwaad, grote consternatie onder familie en vrienden, medisch alle hens aan dek. Het alarm is inmiddels afgeblazen, binnen een maand viert Johan zijn tweeënzestigste verjaardag.)
Verhofstadt begint aan 2000 als premier - ‘dat had Verleyen moeten meemaken,’ denk ik daarover, met een vertedering die door Gerard wordt weggelachen omdat hij alleen politiek op zulke dingen reageert. Wilfried Martens is hertrouwd en vader van een tweeling, nu kleutermeisjes. Jan Hoet heeft zijn museum, met groeiend succes. Mieke Vogels en Bert Anciaux zitten in de Vlaamse regering die tot voorbij 2002 zou moeten standhouden. Vooral over die laatste kwibus, nu - stel u voor - minister van Cultuur, mis ik een wijs Woord vooraf van u.

Er is veel over het eind van de twintigste eeuw en de komst van de eenentwintigste te doen, lieve Frans, veel opgeklopt gedoe. Het interesseert me niet echt en amuseert me maar matig. Ik zie de magische datum alleen als een extra scheidingslijn tussen de doden die we in de twintigste eeuw achterlaten en de levenden, ikzelf en de mijnen en de velen die nog jong of al in jaren gevorderd die eenentwintigste eeuw aansnijden.   
De meeste doden mogen rusten in vrede in de voorbije eeuw, de hunne. Mijn moeder stierf te jong, maar haar tijd zou intussen toch al gekomen zijn. Maar dat iemand als gij achterblijft, Frans, kan ik niet hebben. Ik en anderen nemen u wel mee in gedachten (uw Schubert-cd kwam in mijn auto terecht, de postume bundeling van uw Knack-rubriek staat tussen mijn boeken, naast uw verhalen over Felix Timmermans), maar toch haalt gij daardoor de eeuw die ook u toekwam niet echt. Scherven voor Sus noemde Hugo Claus het gedicht dat hij op uw begrafenis voorlas (en dat ik bij gelegenheid nog eens ter overweging moet geven aan Gerard, die liever met Claus te doen heeft dan hij met u had - wat wilt ge, Claus zo'n aimabele man, en gij zo'n getormenteerde).
'Bedankt voor je aanwezigheid als afwezige vader,' zei een van uw dochters op uw begrafenis en dat lijkt me nog het mooist gezegd, afwezige Frans.

Je jarige
Brigitte

“Want de verteller zet een waar verhaal graag naar zijn hand.”

Brigitte Raskin