Afscheid van steen
De sfeervolle autobiografische verhalen spelen zich af in Aarschot, de 'stad van chocolade', genoemd naar het bruine ijzerzandsteen waarvan de puien van de gebouwen zijn opgetrokken. Het kind dat ze was, komt tot leven in de beschrijvingen van een oude snoepdoos, het kerkhof waar ze standbeeldje met de doden speelde en vooral het hertogelijke Aarschot, waar ze 'zaat in de saas' zeggen als ze zout in de saus bedoelen.
journaliste Marjo van Soest
Over het boek
Ik voel dat er in mij een blijvende plaats bestaat, waar het kind dat ik was, met zijn karakter, zijn aard, zijn persoonlijkheid, onaangetast is gebleven. Het is natuurlijk een kleine plaats, maar ze heeft een grote waarde. En verder is alles eromheen veranderd. Enfin, er is die kleine diamant die blijft voortleven.
François Mitterrand (1916-1996)
De autobiografische verhalen in Afscheid van steen spelen zich af in het schijnbaar banale Aarschot, een stad van chocolade, naar de bruine ijzerzandsteen waarin de kerk en de puien van de herenhuizen zijn opgetrokken.
Naar deze stad en het huis van haar kinderjaren keert Brigitte Raskin op velerlei manieren terug. Op wandel door herinneringen laat ze teder maar beslist het domein van de kindertijd achter zich.
Fragmenten
Fragment uit het titelverhaal "Afscheid van steen", over het ouderlijk huis
"Dit huis is speciaal," bezwoer ik mijn kinderen. Ik wees op de bruine schoonheidsvlek op de witte badkamermuur. Op het tralievenster in de deur van de wijnkelder, die tijdens de oorlog een gevangenis is geweest. Op de dubbele plafonds waartussen vader de spoken had opgesloten van de Engelse familie die het huis had laten bouwen. "En van Oma Dood", zei mijn dochtertje, om mij op mijn beurt te doen schrikken.
Achter iedere deur word ik verrast door een beeld dat me is bijgebleven, de schedel op de schouw van Jos die voor dokter studeerde, de transistor van Wim die als hij thuiskwam, uitging, het nylon beddengoed van Polly die aan eczeem en astma leed. Toen we niet langer met zijn tweeën moesten slapen, weken de jongsten naar de mansardeverdieping uit, vierkante kamers met dakkapellen die uitzicht bieden op de goot en de hemel. Mijn rijk was het kleinste. Hoe bestaat het dat ik ooit dit behangpapier met scheepjespapier uitkoos? Honderden gaatjes van punaises zitten erin. Mijn zussen telden de prenten - zoveel keer Freddy Quinn - en maakten uit wie ik was: een dweper, langslaper, boekenwurm, zoetekauw. Maar hoe ik een tampon moest inbrengen, zocht ik op mijn eentje uit in dit kamertje, met een spiegel en een halve doos mislukkingen.
Fragment uit het verhaal "Mama", over een ontgraving op Cuba
De zoon van Josefa Torres Cintra hees haar beenderenkistje op zijn schouder en begaf zich naar een rand van het armenkerkhof, die niet bruusk maar hellend opsteeg naar de grote begraafplaats met marmeren zerken. De kerkhofbewaarder, mijn broer en ik vormden een stoet die achter hem aanliep. Boven laveerde de zoon omzichtig tussen de beelden en grafstenen, waarvan er velen ons nu nog grotesker toeschenen dan daarstraks.
Een schijnbaar eindeloze kerkhofmuur was met een tweede muur verdubbeld. Zo was tussen beide een blinde gang zonder plafond gevormd. Daar liep de zoon binnen tot op de plaats waar stapels van betonnen kistjes hem tegenhielden. Hij zette het kistje met de resten van zijn moeder op de voorste stapel en schikte het tot het mooi recht, in het gelid stond. Zonder verdere plichtplegingen draaide hij zich daarop naar ons toe, weer met glinsterende ogen en een gelukkige lach, zo te zien blij en opgelucht dat het karwei erop zat.
Achter de lachende man en de eerste stapels met kistjes, daar waar de gang al van muur tot muur gevuld was, gaven betonnen platen wel een plafond aan dit dodenrijk. Nog verder was de gang helemaal dichtgegoten met beton, die tussen de tientallen kistjes gesijpeld moest zijn en de bovenste met een tweede, onwrikbaar deksel had gesloten. Zo was een groot gedeelte van de kerkhofmuur één massieve grafsteen geworden voor honderden doden. Die lagen daaronder niet te vergaan, maar bleven, blijven er voor altijd bescheiden bestaan.
Recensies
Birgitte Jonkers, Eindhovens Dagblad, 29-06-1996
“In hoofdpersonen die afwisselend ‘Zij’, ‘ik’, ‘Bich’, ‘Ik’ (als eigennaam) heten, benadert Raskin het verleden omzichtig. In haar heldere kroniekstijl wil ze zelf gesluierd blijven tot het moment dat ze voor zichzelf de boel helder heeft. Wat van het verleden kan in de prullenbak en wat blijft in de ziel bewaard. […]
Mooie verhalen schrijft Raskin, waarin ook weemoed doorklinkt.”
Jos Borré, "Het verre kerkhof", De Morgen, 28-06-1996: zie pdf hier.
"Om de zaken niet voorgoed aan het verleden prijs te geven moesten ze neergeschreven worden, dit stond de auteur nog te doen. Tegelijk maakt het haar mogelijk er afscheid van te nemen, er afstand van te doen. Om deze reden is het afscheidsproces ook zo lang uitgesteld: 'Ik hoef hier niet langer in de rouw naartoe te komen,' schrijft Raskin aan het einde van een beschrijving van een bezoek aan het ouderlijk huis."
Hans Warren, PZC, 31-05-1996
“De bundel besluit met twee verhalen waarin ze afscheid van haar geboorteplaats moet nemen. Het titelverhaal is een hommage aan het ouderlijk huis, geschreven op het moment dat het pand verkocht werd. In ‘De stad van chocolade’ kijkt ze uit over het gebied van haar kinderjaren. Waar zou ze zijn, ‘het kleine meisje Ik’? Onder een boom begroef de schrijfster ‘de schatten van haar kinderjaren en op den duur haar kleine zelf’. Brigitte Raskin verpakte haar vertedering in kordaat proza.”
Yves van Durme, Kunstberg op Radio 3, 25-09-1996
“Niet zomaar zien we op het omslag van het boek een foto van een beeld van een grafsteen waarop een geknield kind zit te bidden. Niet alleen de dood van haar vriendinnetje komt hier herhaaldelijk ter sprake, ook het overlijden van haar moeder toen zijzelf nog maar twaalf jaar was, en daarna het overlijden van haar vader worden aangehaald. Over het omgaan met overledenen staat in deze bundel ook een verhaal dat zich afspeelt op Cuba. Daarin vertelt Raskin hoe zij en haar broer Santa Ifigenia bezochten, dat is de grote, monumentale begraafplaats van Santiago de Cuba. Daar zagen zij een man die de beenderen van zijn overleden moeder aan het opgraven was om ze daarna in een kistje te leggen dat werd bijgeplaatst bij andere kistjes, zodat je echt een kerkhofmuur kreeg vol beenderresten van geliefde afgestorvenen - ook een blijvende herinnering voor de nakomelingen.
En dat heeft Raskin op haar beurt ook willen doen met het ‘domein van haar kindertijd’, maar het kistje werd hier een boek en de kerkhofmuur een bibliotheek waarin haar herinneringen werden bijgezet.”
Gerrit Jan Zwier, Leeuwarder Courant, 16-06-1996
“Met vertedering en nostalgie buigt Raskin zich over de kleine Bich, ook wel “het kleine meisje Ik” genoemd. De kleine Bich leefde niet in opstand tegen haar omgeving, en dat zal wel de reden zijn dat de herinneringen aan de brave en oppassende kant zijn. De opstand tegen Aarschot, het provincialisme en het geloof, moet op latere leeftijd begonnen zijn. In dat verhaal moet heel wat buskruit aanwezig zijn. Met Afscheid van steen heeft Raskin alvast een aardige basis voor haar memoires gelegd.”
Uitgaven
-
Brigitte Raskin, Afscheid van steen. Het domein van de kindertijd
126 blz.
Van Halewyck/Balans, 1996
- De tekst "De stad van chocolade" werd herzien en aangevuld in de gelegenheidsuitgave De stad van chocolade, 2004.
Dit fraai vormgegeven en met foto's geïllustreerde boekje is bestemd voor de pr-werking van de stad Aarschot, die het ook heeft uitgegeven.
Extra's