Niemands meester, niemands knecht
Deel 1: leve mij

Ik heb gehuild, gevloekt en genoten, geproefd en gesmikkeld, gedroomd en bewonderd… Het boek van/over Johan is mijn ontdekking van het jaar.

journalist en hoofdredacteur Peter Vandermeersch

Over het boek

Johan Anthierens is een journalistiek en literair fenomeen met een lange, gevarieerde en indrukwekkende staat van dienst. Niemands meester, niemands knecht is een bloemlezing uit zijn even indrukwekkende maar hopeloos verspreide tekstuele nalatenschap.
Uit de verschillende honderden artikels, reportages, interviews en kronieken die Johan Anthierens van 1959 tot 1999 voor tientallen Vlaamse en Nederlandse dag-, week- en maandbladen schreef, maakte Brigitte Raskin, in samenspraak met Karel Anthierens, een selectie van de beste en belangrijkste teksten, ongepubliceerde brieven en schetsen.

Met dit groots opgezette project willen de samenstellers van Niemands meester, niemands knecht, het monument oprichten dat Johan Anthierens verdient. Leve mij, het autobiografische deel van dit werk, brengt zijn levensverhaal, en is ook een doorsnede van de Vlaamse pers in de tweede helft van de twintigste eeuw. Dit boek laat de lezer kennismaken met de uitzonderlijke schrijver die Anthierens was, bij momenten groots of grappig, scherp of schichtig, maar altijd literair, origineel onafhankelijk en eerlijk.

Fragmenten

uit HET LEVEN MOET JE OP HETERDAAD BETRAPPEN

Zondagmorgen, "Zo gezegd", 30-04-1964

“Zet ik het op rekening van je chronische ijdelheid of ligt het aan een gemis aan verbeelding dat jij je kroniekje in hoe-heet-dat-blad in zo’n ik-zuchtige stijl optrekt als ik je mag plagiëren zou ik je Zo Gezegd een kronikje (hij drinkt een slokje) durven noemen.”
Dit alles zegt mijn vriend Wim in één adem en een slokje. Met een volledig verwaarlozen van komma’s en andere leestekens. Wim is mijn vriend en hij zal het wezen zolang zijn vrouw blauwblond blijft en bereid te lachen om de grapjes die ik in een baan om de bar breng. Wij zitten in een Gentse bar en ik hou het handje van mijn lief vast en kijk in de blauwe ogen van Hilde (mag ik even voorstellen, de vrouw van Wim) en buig vervolgens beteuterd het hoofd. De opmerking zit mij dwars.
“Ik heb al kroniekjes ingezonden waarin ik ongemoeid bleef, Willem,” weerleg ik weekjes.
“Nu je het zegt, herinner ik het mij. Die waarin je niet over jezelf schrijft, maar over je lief, je vader en je moeder, je kamer en je huis en niet te vergeten de zeven televisieomroepsters op wie je verliefd bent.” (Wat gek, nu denkt hij er weer aan. Aan de leestekens.) “Biecht op, Narcissus, waar ligt het kalf gebonden?”
Als een pioen glijd ik van de kruk en ontvlucht het borrelhuis om mij hier verlegen te verantwoorden.
Is het ijdelheid? Jawel, edelachtbare, sinds de ontvoogding van de vrouw zijn nu ook alle mannen ijdel. Wat dat betreft, gedraag ik mij normaal en volgens de regel.
Of is het een dode verbeelding? Dat is het vooral, hoger gerechtshof. U legt een vinger op de weeën. Mijn fantasie is een batterij die alleenlijk zwakstroom levert. Wat u aan de weet komt, haal ik uit het echte leven of put ik uit kranten. Uit mijn duim heb ik nog geen proza mogen zuigen. Ik kan over een kip schrijven, maar ik kan er geen ei bij leggen. Over andermans werk kan ik vernietigend commentaar uitbrengen, maar zelf sta ik creatief nergens. Ik zal niet zo ver gaan te beweren dat ik nooit iets van eigen vinding fabriceer, maar behalve adem schep ik toch weinig. 

uit NI PLEUJE

Dilbeek, 18 oktober 1999

Karel,
Je verjaardag geeft mij de gelegenheid om te benadrukken dat 1999 het broerjaar bij uitstek was. Is. Toen de kanker toesloeg, heb ik een (in mijn ogen) aparte dimensie van jouw meeleven ondervonden, en mij daar mee aan opgetrokken om flink te zijn. En zo gaat dat door, van de Broederschool tot het eiland Dilbeek, blijf je waken over mijn wispelturigheid. En ingrijpen waar dat nodig is: overal.
In het verlengde van jouw sterke aanwezigheid in de bange periode, mocht ik opvallend veel kwalitatief enzoverder “bijvalsbetuigingen” ontvangen. Ça fait du bien par où ça passe. (Ik weet dat je tegen accenten bent, maar de Fransen kijken niet op een accent meer of minder, het lijkt hun linguïstieke hagelslag wel.) Of, om met Béart te zeggen: “J’ai crié au secours dans l’ombre, tout le monde m’a dit: me voici.” In mijn geval weliswaar: “tout le beau monde.”
Je gaat nu 1 à 2 kaarten krijgen met verwijzing naar de Beatles-song over 64 jaar. Ikzelf zit zonder voorraad mooie kaarten wegens afgesneden van mijn foerier Plaizier. Het zal een mooie dag zijn als ik daar weer over de drempel ga. 
Karel, gefeliciteerd met je manier van leven en met je verjaardag. Uiteraard deelt Annie in de felicitaties. Moge jullie verhaal tot in de lengte der dagen doorgaan.

Johan

Recensies

Jean-Paul Mulders, Het Laatste Nieuws, 6/7-9-2003

Wie in Niemands meester, niemands knecht grasduint, struikelt inderdaad zowat over de geniale vondsten en briljante formuleringen. Een enkele keer is Anthierens’ proza er een beetje over, maar meestal knettert en vonkt het nog alsof het pas was geschreven. Zelfs de vroege reportage uit De Periscoop van 1 april 1959, waarin het toen 22-jarige broekje zijn ontmoeting met zijn grote idool Willem Elsschot beschrijft, is na bijna een halve eeuw nog altijd uiterst lezenswaardig. Tot de ontroerende hoogtepunten van dit boek behoren ongetwijfeld ook de brieven van Anthierens aan zijn zoon Benjamin, die met een drugsverslaving worstelde en herhaaldelijk in ontwenningscentra moest worden opgenomen. […]
Anthierens is dood, leve Anthierens. “Er zijn geen journalisten meer die zo kunnen schrijven,” mompelt een vriend van mij hoofdschuddend terwijl hij door de tekstenverzameling bladert. Ik ben geneigd hem gelijk te geven. […] Anthierens’ passie en pijn zijn verdampt nu. Wat ons rest zijn zijn woorden, onder meer gestold in dit fascinerende boek.

Mark Schaevers, Humo, 9-9-2003

In verzamelde vorm geserveerd, krijgt dit gerecht wel iets monotoons, maar de lange zit loont: Johan Anthierens was live en op papier een man die kon beroeren en ontroeren, en dan blijf je graag lang in de buurt. Bovendien zijn er ook twee interessante brievenbrokken opgenomen. Vooraan zit een stapeltje brieven van de piepjonge Anthierens aan zijn broer Karel – einde jaren vijftig, het portret van de aankomende artiest, al hunkerend naar de verdrijving van “alle idiote dissipline”. Decennia later probeerde Anthierens’ zoon Benjamin de discipline te ontvluchten in de drugs, en tijdens de ontwenningskuur schreef de vader zijn zoon tedere brieven om hem een pad te wijzen: die staan achterin, een ongewoon hoofdstuk Anthierens-zonder-angel.
De ravage die de schrijver Anthierens heeft aangericht, valt nu prettig te overzien. Leve dit boek.

Uitgaven

  • Johan Anthierens, Leve mij
    Niemands meester, niemands knecht dl.1
    autobiografische teksten bezorgd door Brigitte Raskin in samenwerking met Karel Anthierens
    720 blz.
    Van Halewyck
    -  eerste druk: september 2003
    -  tweede druk: september 2003
    -  derde druk: oktober 2003
    - vierde druk: december 2003
     
  • Johan Anthierens, Leve mij
    Niemands meester, niemands knecht

    autobiografische teksten
    reeks "Watcho's" van Het Nieuwsblad
    856 blz.
    Van Halewyck, 2006 Leve mij - Brigitte Raskin

Extra's

Biografie van Johan Anthierens

Johan Anthierens, 1937–2000
NIEMANDS MEESTER, NIEMANDS KNECHT

'Ben ik Brusselaar?' vroeg Johan Anthierens zich af. En hij - zelf de beste chroniqueur van zijn leven - vervolgde met het antwoord: 'Het scheelde geen haar. Mijn ouders waren Bruggelingen die in de jaren twintig emigreerden naar Schaarbeek, een Brusselse voorstad met op het gemeentehuis aparte loketten voor Nederlands sprekende trouwers, stervenden en wolken van baby’s. Waarna va en moe zich met het aanzwellende kindertal terugplooiden op het dorp Machelen, vijftien kilometer van de hoofdstad.'

De schram van de geschiedenis
Het Brugse echtpaar Karel Anthierens (1897-1982) en Jeanne Dollé (1900-1980) had vijf kinderen toen het in 1930 een eigen huis in Machelen betrok. Daar kwamen er nog zeven bij, zodat het gezin ten slotte vijf zoons en zeven dochters telde. De vader was ambtenaar bij het ministerie van Landbouw, zijn vrouw werd 'beroepsmoeder', zoals hun jongste zoon het later uitdrukte. Johan was op Karel junior (°1935) gevolgd en werd geboren op 22 augustus 1937, de zondag van de achttiende IJzerbedevaart. Dat was een teken aan de wand, want hij zou zijn leven lang op 'nooit meer oorlog' aandringen en zou als een van zijn laatste boeken De IJzertoren. Onze trots en onze schande schrijven.
1944. 'De familie Anthierens deelde niet in de zegeroes, wij hadden geflirt met de Nieuwe Orde, de Vlaams-Romantische Hovaardigheid had ons parten gespeeld. Nu werd de rekening gepresenteerd, aan weerskanten van de huisdeur schilderde het volk natte hakenkruisen, met teertranen tot op het trottoir. Moeder, die Oorlog en Mannengeweld verafschuwde en haar hoofd schudde als vader en zijn oudste zonen krijgshaftig uitpakten, werd kaalgeschoren.' Die vernedering, ook zijn zus Margriet aangedaan, werd de 'schram van de geschiedenis' waarmee Johan opgroeide: '(…) moeder op de keukentafel gezeten, met een handdoek omgeknoopt en wij, klein gebroed, rond haar geschaard. Opkijkend naar een wasbleke keizerin.'
Door het journalistieke werk van Johan Anthierens loopt een rode draad van dit tafereel naar eraan herinnerende onderwerpen: de wonden die de Tweede Wereldoorlog sloeg; het boek Les tondues: un carnaval moche van filosoof Alain Brossat; het lied La Tondue van chansonnier Georges Brassens; de foto door Robert Capa van de kaalgeschoren vrouw met een kind in de armen, die wordt opgebracht in Chartres, en andere foto's van in oorlogsomstandigheden vernederde vrouwen; zijn boek 'Zonder vlagvertoon. Over de weerstand tegen het verzet' over twee gevallen van verraad. Toen hij in 1999 kankerpatiënt was, spookte 1944 nog altijd door zijn hoofd en noteerde hij in zijn dagboek: '[Net zoals] mama en Griet hebben ze mij kaalgeschoren'. 
Na de Tweede Wereldoorlog zwermden de oudste kinderen Anthierens, onder wie Jef (°1925), al uit terwijl de kleinsten nog naar de lagere school gingen. In 1949 verhuisde het in Machelen scheef bekeken Duitsgezinde gezin naar Etterbeek. 'Wij werden dus uitgedreven, richting Brussel, waar ik sinds mijn twaalfde levensjaar woon en werk, uit de buurt waarvan ik me nooit ver waag,' rapporteerde de bijna-Brusselaar later. De hoofdstad was dan ook zijn biotoop. Hij spiegelde er zich aan de Marollien, de Brusselse autochtoon met 'een spetterende taal, goddelijk geestig, geniaal inventief, inspelend op alledaagse toestanden, langoureus levenswijs en moordend subversief ten overstaan van macht en aanverwante pretentie'.

Broederschap
Van in hun kindertijd vormden de broers Karel en Johan een vast duo en hadden ze dezelfde vrienden. Het maakte daarbij niet uit dat ze als tieners in Brussel naar verschillende scholen gingen, Karel naar het Sint-Jan Berchmanscollege, Johan - die niet onaardig tekende en schilder wilde worden - naar de Sint-Lucas Kunsthumaniora. De hechte broederband werd evenmin verbroken toen Karel vanaf eind 1955 zijn legerdienst deed in Duitsland en Johan begin 1956 naar de Academie voor Schone kunsten in Antwerpen overstapte. De student stuurde trouw brieven naar de soldaat en hield hem op de hoogte van de gezinsperikelen, zijn liefdesavonturen, de belevenissen met de vrienden, zijn lectuur en wat hem bezighield in het culturele leven en politieke nieuws. Zo ontpopte de schilder in spe zich tot een schrijver in spe en oefende hij zich alvast in het mengelwerk dat later zijn journalistieke specialiteit werd. Zijn studies draaiden overigens naar eigen zeggen 'plusminus op zero' uit. 
Jef Anthierens werkte bij uitgeverij Dupuis, die vooral tijdschriften op de markt bracht. Hij loodste er zijn jongste broer binnen als lay-outman, schoof hem vertaal- en redactiewerk toe en liet hem stukjes schrijven. Op 5 oktober 1958 verscheen in wat nog Humoradio heette, het eerste door Johan (alleen met zijn voornaam) ondertekende artikel, 'Brigitte Bardot: de zonde loopt op blote voeten'.
Karel Anthierens was bij uitgeverij Meddens redacteur van het culturele maandblad De Periscoop. Hij liet zijn jongere broer daarin over kunst schrijven. In het avant-garde nummer dat in juni 1959 verscheen, stond een ophefmakend interview van Johan met Paul Snoek. Maar de oude garde medewerkers deed haar beklag over de rebelse nieuwkomer bij de directie en Johan stapte op, binnen de kortste keren gevolgd door Karel.
Jef, intussen hoofdredacteur van het tot Humo omgedoopte tijdschrift, nam zijn twee broers fulltime in zijn redactie op. Johan kreeg de tv-rubriek toevertrouwd en vulde die met korte, snedige en persoonlijke stukjes. In december 1959 mocht hij Jacques Brel interviewen, die Vlaanderen op stang had gejaagd met Les Flamandes. Hoe belangrijk die kennismaking met de zanger voor de journalist was, bleek pas later, toen Anthierens in Brel 'de chansonnier die littekens omzette in liedteksten' ging zien en de Belgische rebel met wie hij zichzelf vergeleek. 'De schrammen en bulten van mijn adolescentie heb ik onder m'n jasje meegedragen - de pijn is geleidelijk aan verzacht. Brel heeft vrij raak mijn emoties en gevoelens verwoord in ontroerende, geestige en maatschappijkritische liedjes. Spijt is mij vreemd, maar ik vind wel dat ik te vaak de confrontatie met het ware leven heb geschuwd. Brel heeft zijn vleugels uitgeslagen en ging de zeven zeeën over, zelfs toen hij al doodziek was. Ik ben bang voor water. Ik ben al bang in bad. Hij heeft gedúrfd. Als geen ander koos hij radicaal voor zijn verlangens en meningen. Je moet stáánde leven, rechtop, niet gebogen en nederig. In die zin is Jacques Brel voor mij een enorme inspiratie. Familie, zeg maar.'

Tv en variété
Op zijn 21ste had Johan het ouderlijk nest in Etterbeek verruild voor eigen kamers in Schaarbeek, in 1961 wilde hij onder de vleugels van zijn broers uit en ging hij korte tijd in Antwerpen wonen. Hij werkte er als freelancer. Voor het weekblad De Post deed hij aan tv-kritiek, in Zondagmorgen, ‘de zevende krant van de week’ die De Standaard sinds eind 1960 publiceerde, kreeg hij een eigen pagina. Daarop liet hij zijn rubriek 'Bij ons in België' evolueren tot 'Zo gezegd', een mengeling van alomvattende commentaar en levenskroniek, zijn typische proza en het non-fictie genre waarmee hij school zou maken in Vlaanderen.
Intussen maakte hij vooral furore als presentator van De charme van het chanson, een wekelijks radioprogramma dat zoveel succes kende dat de geplande dertien uitzendingen er honderd vijftig werden. 'De chansonrage dreigt een cultus te worden, met Johan Anthierens als hogepriester,' schreef Jef Claessen, directeur van radio Limburg, in de inleiding tot een bloemlezing van Nederlandstalige liedjesteksten, die Anthierens had samengesteld. De kleinkunst liet hij later achter zich, het Franse chanson bleef hij intens volgen, met behalve voor rebel Brel een voorliefde voor Georges Brassens, de 'warmhartige anarchist', Leo Ferré, 'een gesel voor machthebbers en militairen', en Guy Béart, met 'zijn onblusbare hartstochtelijkheid als het op liefde aankomt en zijn onmacht zich in de samenleving in te schakelen'.  
Johan was nu helemaal thuis in de mediawereld en verliefd op Karin, de jongere zus van tv-omroepster Sonja Cantré. In 1964 trouwde hij, 27 jaar oud, met het dan 17-jarige meisje. Het jonge stel ging in Brussel wonen, met zijn tweetjes in Bosvoorde, met dochter Eva (°1965) erbij in Schaarbeek en met ook zoon Benjamin (°1968) erbij in Meise. 'Dat huwelijk ging na zeven jaar aan gruzelementen. Heb ik onvoorstelbaar veel onder geleden. Een hel. Maar ik ben eruit gekomen. Dan zeg je: wat mij niet kapot maakt, maakt mij sterker. We hadden twee kinderen. Mijn achteloosheid wreekte zich ook in de opvoeding. Ik was weliswaar een lieve vader met goede bedoelingen, maar het ontbrak mij aan natuurlijke autoriteit.' 
Het gezinshoofd had even structuur in zijn leven kunnen brengen toen De Standaard hem in vaste dienst had genomen en behalve voor Zondagmorgen voor de krant zelf liet schrijven. Maar hij wekte wrevel, vooral omdat hij in zijn stukken over tv en variété niets of niemand ontzag en omdat hij, toen hij voor de redactie Buitenland naar een persconferentie werd gestuurd, minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak kritische vragen stelde. De toen behoudsgezinde en hiërarchisch werkende krant lag hem niet, en omgekeerd. Hij werd opnieuw freelancer, schreef wederom voor De Post en mixte voor Omroep Limburg woord en muziek in het radioprogramma Er loopt een hond over mijn graf.

Ooggetuige
Jef was sinds 1966 algemeen hoofdredacteur van de uitgaven van Dupuis, Karel was hem opgevolgd als hoofdredacteur van Humo en beiden loodsten Johan terug binnen in die vertrouwde stal, als hoofdredacteur van de vrouwenbladen Bonne Soirée en Mimosa. Hij schreef zelf weinig, maar gaf vrienden en bekenden vaste rubrieken in wat Mimo ging heten: de Nederlanders Hans Kusters, Wiel Elbersen en Mies Bouwman, de Vlamingen Wies Andersen en Jan van Rompaey, allen mediamensen met wie hij daarna bij gelegenheid bleef samenwerken. Toen Karel op zijn beurt algemeen hoofdredacteur werd bij Dupuis, hield hij zich tussendoor zelf met Mimo bezig en maakte hij Johan ‘patron’ van zowel de Franse als de Belgische editie van Bonne Soirée. Dat werd pendelen tussen het Brusselse Dupuis-adres in de Livornostraat en het Franse kantoor in de rue Bellini, Parijs - een mooie tijd voor de francofiel die naar eigen zeggen van Parijs hield als een man van zijn minnares, maar ook de tijd waarin zijn huwelijk definitief stukging.
Bij de echtscheiding werden zijn kinderen aan hem toegewezen. Hij verhuisde met hen naar een appartement in Laken. Hij kon op zijn zussen rekenen om hem bij te staan in zijn vaderrol en hernam met vallen en opstaan (en nooit aflatende charme) zijn vrijgezellenleven. Hij bleef werken voor Dupuis, maar lonkte naar Knack. Dat weekblad was in 1971 ontstaan en maakte opgang sinds Frans Verleyen er hoofdredacteur van was. Anthierens diende zich zelf aan bij Verleyen en mocht in september 1973 starten met 'Ooggetuige', andermaal (meer dan) mediakritiek verpakt in een persoonlijke kroniek. In januari 1975 kwam hij in vaste loondienst bij Knack, nadat hij een half jaar eerder Dupuis voorgoed had verlaten, als laatste van de drie Anthierensen. Die bleven daarna solidair door de Vlaamse pers zwerven, behalve door hun broederband ook verbonden door hun grote taalliefde – met Jef als de kenner, Karel als de purist en Johan als de artiest van het trio.
Eerst had Johan 'Ooggetuige' ondertekend met 'Wounded eye', maar die vermomming was niet lang vol te houden: zijn barokke pen was onmiddellijk herkenbaar. Hij werd synoniem met zijn kroniek en was binnen de kortste keren de meest aanbeden en verguisde journalist van Vlaanderen. ‘Op de anticampagne volgde een progolf, de lezers debatteerden er lustig op los tot ik een geaccepteerd verschijnsel werd,' concludeerde hijzelf uit de vele lezersbrieven. In januari 1975 gaf Hugo Claus hem een compliment: 'Iemand als Anthierens beschouw ik als een veel groter schrijver dan het gros van de mensen die bij de Bezige Bij hun romans afleveren.' En in oktober van dat jaar kreeg hij de Yang-prijs van het gelijknamige tijdschrift, een literaire bekroning van zijn journalistieke Knack-proza.
'Ooggetuige' liep acht jaar. Soms werd de kroniek onderbroken, bijvoorbeeld toen Johan overstapte naar De Krant, die eind 1975 startte en begin 1976 stopte. Soms kreeg hij een andere naam, bijvoorbeeld 'De Zwijger' in de zomer van 1978. Soms werd het mengelwerk uitgebreid met reis- en sportverslagen, zoals in juni 1976, toen Johan Anthierens naast Eddy Merckx op de cover van Knack stond en als verslaggever in de Ronde van Frankrijk startte.

BV avant la lettre
Ook in 1976 trad Anthierens aan op de Vlaamse televisie, als panellid in de Wies Andersen Show, een spelprogramma. Toen hij zichzelf voorstelde als 'gelukkig gescheiden', werd de omstreden journalist op slag een even omstreden tv-vedette. Waarom hij zich zo aandiende, legde hij schriftelijk uit: 'Uit protest tegen de huichelachtige manier waarop in televisieshows en -spelen de cultus van het huwelijk wordt opgevoerd, waarbij je de overtuiging wordt opgedrongen dat huwelijken per definitie gelukkig zijn en er buiten dat sacrament geen heilvol gedrag denkbaar is.'
In werkelijkheid was Johan andermaal gelukkig verliefd, op Elisabeth Erauw, moeder van twee kinderen en ook gescheiden. Eind 1975 was hij met haar en hun gezamenlijke kroost gaan samenwonen in de Brusselse randgemeente Asse. In 1979 trouwde het stel en een jaar later verhuisde 'de club van zes' naar Dilbeek, ook in de Brusselse rand. Al die jaren leefden de 'Ooggetuige'-lezers mee met het gezin en bleef Johan het moeilijk hebben met zijn vaderrol: 'Jullie zullen ten eeuwigen dage op mij een beroep kunnen doen, wat mij niet belet nu en dan van een kinderloos bestaan te dromen, hart en handen vrij hebben om met het volle leven te stoeien, te bratsen, te ravotten, zonder veel verantwoordelijkheid. Jullie hebben mijn polsen geboeid, met rozentwijgen weliswaar, maar toch. Jullie bezetten mijn hart zoals arbeiders een fabriek.' Maar in tegenstelling tot vrijbuiter Brel bleef Johan zijn kinderen koesteren, dubbel vasthoudend toen ze hun moeder verloren. 'Van een dochter en een zoon moet je houden, altijd, altijd, altijd en in elke omstandigheid,' zei hij op de radio nadat hij zijn dan 23-jarige zoon uit een Brussels politiebureau had bevrijd.  
In de nieuwjaarsnacht 1978 werd de laatste aflevering van de Wies Andersen Show uitgezonden, en in januari was Johan Anthierens al copresentator van de BRT-talkshow Bij Nader Inzien. Die werd in oktober vervangen door Noord-Zuid, waarin hij en de Nederlandse Mies Bouwman gasten uit België en Nederland ontvingen. De interviews met de Nederlandse zanger Vader Abraham en de Belgische premier Leo Tindemans gaven zoveel heisa dat het programma snel werd afgevoerd (en later voortgezet met andere presentatoren). Het was overigens tijdens zijn korte tv-carrière dat Anthierens voor altijd het etiket van enfant terrible kreeg opgeplakt, wat hem hoe langer hoe meer zou irriteren.  
Als bekende Vlaming, BV avant la lettre, werd hij in Nederland de Vlaming van dienst: wilden de Nederlanders in hun media een Belg aan het woord laten, deden ze een beroep op hem. Vanaf februari 1979 schreef hij behalve voor Knack ook wekelijks voor het Nederlandse dagblad de Volkskrant, eerst sportcolumns en daarna de kroniek ‘Denk om de buren’. Daarmee stopte hij in het najaar 1981, kort voordat hij ook zijn laatste bijdrage leverde aan Knack, omdat hij het hoofd en de handen vol had met wat hij zijn lezers trots aankondigde: de lancering van het satirische weekblad De Zwijger.

Een swingend satirisch blad
Johan was een fan van de Franse weekbladen Charlie Hebdo en Le Canard Enchaîné en had er altijd van gedroomd een variant van die stoute pers op de Vlaamse markt te brengen. Toen hij het directieduo Herman van Hove en Fons van de Putte van de vooral financieel-economische uitgeverij Biblo bereid vond die onderneming te financieren, was er geen houden meer aan. Meer dan twintigduizend Vlamingen stuurden een intekenbon terug om de eerste drie nummers van De Zwijger te ontvangen en het blad startte op 13 januari 1982 met een groots feest in de Brusselse Ancienne Belgique.
Dit keer schreef de hoofdredacteur, inmiddels al een eindje in de veertig, wel volop in zijn eigen blad, en in 'Getuigschrift' vervolgde hij met groeiende zelfkritiek de kroniek van zijn leven: 'Niet alleen maak ik een blad van zijde waar het volk een papieren vuist verwacht, thuis heeft dat gebroed op windeieren ook een en ander uit de pan doen rijzen. Zij, Elisabeth, jazeker, maar altijd weer de kinderen die zich niet verweren kunnen. Een man die soms nog thuiskomt en bij de accolade over hun schouders heen een kop in de krant leest, elk bericht kan heilzaam werken. Hoe is het godverdomme mogelijk om geen twaalf povere pagina’s per week te kunnen maken die benullig zijn? Aan geld ligt het niet, ik koop voor Hugo Claus de Nobelprijs als dat een interview kan opleveren.' Maar Johan kon de organisatorische en redactionele kanten van zijn onderneming moeilijk aan en daarom kwam broer Karel over van Knack, even maar, want na zijn eerste jaargang moest De Zwijger bezuinigen en van twaalf naar acht pagina's afslanken.
Er waren opstekers, waaronder de bijdragen van cartoonist Zak, de medewerking van twintiger Tom Lanoye, de voorpublicatie van de grote Claus-roman Het Verdriet van België, en nu en dan een onthulling waarvan het land opkeek. Een satirisch blad moet het ook hebben van een niets en niemand ontziende kritiek, maar toen De Zwijger het reilen en zeilen van uitgeverij Roularta, zakenpartner van Biblo, had doorgelicht, was dat het begin van het einde. Biblo hevelde zijn woelwater eind 1983 over naar de Leuvense uitgeverij Kritak. 'Misschien verkoopt Kritak ons in 1984 aan Averbode,' grapte de hoofdredacteur nog in een nieuwjaarsbrief. Maar in juni van dat jaar moest hij een punt zetten achter het verhaal van De Zwijger: 'Redactioneel ging het prima, is het navrante aan de geschiedenis. Inhoudelijk draaide de motor op volle toeren en net op het moment dat een actief deel van Vlaanderen definitief gewonnen raakte voor onze formule 1-satire: krák, stuurbreuk in Leuven.'
Anthierens schoof de schuld van de crash eerst op Kritak-baas André van Halewyck en pas na verloop van jaren vooral op zichzelf: 'Een swingend satirisch blad mag op pulppapier worden gedrukt, de inkt mag aan de lezersvingers afvlekken, dat leuke tijgerbeest heeft met welke vorm van luxe ook niets te schaften. Maar toen ik met De Zwijger startte, kon dat volgens mij pertinent niet zonder een zwarte Gestapo-BMW als bedrijfswagen.' En natuurlijk waren er de cijfers: eind 1981 de meer dan twintigduizend intekenaars, half 1984 slechts een drieduizend abonnees.

De tering naar de nering
Professioneel werd hij opnieuw en voorgoed freelancejournalist, '48ste jaargang, oudste Belgische wonderkind,' rapporteerde hijzelf. In Nederland was hij na De Zwijger even welkom als ervoor, heette zijn wekelijkse stuk in de Volkskrant dit keer ‘Rebels’ en zijn maandelijkse bladzijde in Playboy gewoon 'Johan Anthierens'. In België liet broer Karel, hoofdredacteur van het weekblad Panorama, hem daarin 'Blij wrijvend' schrijven. In april 1986 startte Johan ook de 'wekelijkse woensdagbrief' Gaandeweg, een eenmansblad dat hij na iets meer dan een jaar opdoekte met de afscheidsbrief Gedaneweg. 'De baten bleven beneden de verwachting, het saldo was matig,' en vooral: 'Het ontbrak de brief aan body, edelachtbare, als je voor vier vel het tarief van een volwaardig weekblad vergt, dan moet je van goeden huize komen om de pret waar te maken. En ik kom van een huis dat omstreeks 1930 als sociale woning werd gebouwd, in het Brabantse Machelen.' 
Hij zette de tering naar de nering maar wilde niet onderbetaald werken, reden waarom Vrijspraak voor Anthierens, een zondagochtendprogramma met interviews op Radio 1, maar enkele maanden van 1986 liep. Datzelfde jaar verscheen zijn 'smaadschrift' (met de spraakmakende titel) Het Belgische domdenken bij Kritak en het daaropvolgende jaar begon hij aan een boek over Jacques Brel, dat de Nederlandse uitgeverij Veen in oktober 1988 wilde publiceren bij gelegenheid van de tiende verjaardag van de dood van de zanger. Johan haalde de deadline niet en verschoof het Brel-boek naar later.
Privé bouwde hij zijn huwelijk om tot een latrelatie en ging hij met zijn twee kinderen apart wonen. Toen de kinderen uitvlogen, trok Johan terug in bij Elisabeth op wat hij zijn 'sentimentele adres' noemde. Dat ging hij onderscheiden van zijn 'werkadres', het appartement in de buurt van het Brusselse Zuidstation, dat hij op het einde van de jaren tachtig begon te huren en meer dan tien jaar zou aanhouden, zijn meest vaste stek ooit. 
Dat werkadres lag niet toevallig in de buurt van het redactieadres van De Morgen. Eind 1986 stond hij vooraan in de strijd voor de overleving van het progressieve blad en daarna werd zijn los-vaste medewerking eraan regelmatiger. In mei-juni 1987 volgde hij voor de krant het proces tegen de nazi Klaus Barbie in Lyon – oorlogstragiek, het was hem wel toevertrouwd en hij maakte er diepgravend werk van. In het najaar van 1987 begon hij in De Morgen met zijn wekelijkse kroniek 'Schrijfgerief', die twee jaar zou lopen. En ofschoon hij mettertijd minder en discreter over zijn eigen lotgevallen vertelde, bleven die er nog wel in te volgen. 'Ten tijde dat ik bij de hoofdredacteur een eigen plek in zijn krant wegzeurde, zwichtte hij alleen na de gentleman's overeenkomst dat elke privé-allusie rigoureus achterwege zou blijven,' begon hij een stuk in 1989, om daarna de overeenkomst te schenden en blij het huwelijk van zijn dochter Eva aan te kondigen.

De stokpaardjes
Als vijftiger kreeg Anthierens het moeilijk. Privé werd hij geconfronteerd met de drugsverslaving van zijn zoon Benjamin, professioneel weerde hij zich karwei per karwei als zelfstandige. 'Ik heb altijd in een sector gewerkt die niet goed betaalt,' maakte hij in 1996 zelf de balans op in een financieel-economisch gelegenheidsstuk. 'Waarbij komt dat ik met uitgesproken meningen uitpak. Meestal situeren die opinies zich niet in de populaire sfeer. Dat maakt dat ik soms moeilijk zit en dat ik al mijn inventiviteit moet aanwenden om niet klem te rijden. Mijn inkomstenstroom verloopt erg wisselvallig, soms op het hachelijke af.'
Wel regelmatig was zijn medewerking aan het progressieve weekblad Markant, dat bestond van mei 1992 tot oktober 1994. Johan schreef er artikels voor, bijvoorbeeld over Willem Elsschot, en hij had het op zijn vaste pagina onder de titel 'Waarachtig' dikwijls over boeken en zelden over de media. In deze – zijn laatste – vaste rubriek maakte hij ook een sombere balans op: 'Ik kan veel van mezelf hebben, maar heb toch weinig van mijn leven gebakken. Een aantal woorden met een mooi resultaat aan elkaar kralen, tja, het is niet iedereen gegeven, maar borduren en batikken evenmin.'  
Toch waren dit ook de jaren waarin de 'geboren krekel', het kronieken kralen voorbij en het deadlines halen beu, deed wat hij altijd al had willen doen: zijn stokpaardjes berijden in lezingen, radioprogramma's en boeken. In 1990 leefde de verstokte republikein zich uit in Brief aan een postzegel. Kritisch Koningsboek, dat hij had geschreven met zijn 'hofhouding', vrienden en collega’s van altijd, en dat in 1993 het vervolg Tricolore Tranen. Boudewijn en het augustusverdriet kreeg.In deze jaren verschenen ook het boek over de oorlogsdrama's van verraad en dat over de IJzertoren. En dan waren er zijn portretstudies zeg maar – hij kon geen biografie schrijven omdat hij geen kathedralenbouwer was, zei hij van zichzelf, en inderdaad bleek hij ook in zijn boeken een miniatuurschilder te zijn. In Willem Elsschot. Het ridderspoor rekende hij zich meer tot de beminners dan tot de kenners van Elsschot. In De overspannen jaren was hij vooral de exposant van het werk van zijn ‘spitsbroeder’ Gal, alias de politieke tekenaar Gerard Alsteens. En in Jacques Brel. De passie en de pijn ten slotte, het boek dat niet bij de tiende en wel bij de twintigste verjaardag van de dood van de zanger verscheen, portretteerde Johan Anthierens meer dan hij wilde toegeven ook zichzelf.
Zijn Brel-boek werd het laatste en meest succesrijke boek dat hij schreef. Over Jan van Nijlen, de tijdgenoot van Elsschot voor wie Anthierens ook een grote bewondering ging koesteren, wilde hij ooit ook een boek schrijven en hij begon de dichter alvast in lezingen en een radioprogramma onder de aandacht te brengen. Als motto voor een artikel over Van Nijlen koos hij diens kwatrijn Romanticus: 'Ik vraag me al jaren af wat de oorzaak is / Die mij belet te leven als een ander. / 'k Verfoei des avonds wat ik 's morgens mis, / Ik hoop en wanhoop, twijfel en verander.' Het had ook het motto boven de autobiografie van Anthierens kunnen zijn. Dat hij in de loop van veertig jaar journalistiek die autobiografie en een oeuvre van honderden briljante bladzijden bijeen had geschreven, bleek pas postuum.

In mei 1999 werd Johan, 62 jaar oud, opgenomen in het Onze-Lieve-Vrouwziekenhuis in Aalst, waar de diagnose lymfeklierkanker werd gesteld en een zware behandeling begon. Op 19 december 1999 overleed Jef Anthierens en schreef Johan zijn laatste artikel, het in memoriam van zijn broer voor De Morgen. Op maandag 20 maart 2000 stierf ook hij, thuis bij Elisabeth in Dilbeek. In die gemeente ligt hij ook begraven, met op zijn grafsteen de quote die hijzelf onder zijn naam op zijn rouwprentje zette: 'Niemands meester, niemands knecht.'

Verantwoording en dank bij Leve Mij

EEN WILDE TUIN
De som van journalistieke stukken en kronieken is niet vanzelf een boek, de som van autobiografische teksten en brieven is niet vanzelf een autobiografie. Van zulke geschriften een goed boek en een samenhangend levensverhaal maken, is als het werk van een tuinman in een wilde tuin: die moet wel degelijk worden geconcipieerd en gecomponeerd, er moet in worden gesnoeid en onkruid gewied.
Dit levensverhaal van Johan Anthierens is het resultaat van een zorgvuldige keuze uit wat hij in de loop van veertig jaar heeft geschreven, zeg maar uit zijn oeuvre, dat vele duizenden bladzijden beslaat. Op "Bekende Vlaming bekent" na, zijn alle stukken eerder verschenen in Vlaamse of Nederlandse kranten, week- of maandbladen; plaats en datum van die eerste publicatie staan vermeld. Soms zijn de teksten wel, soms niet in extenso opgenomen, en ze zijn allemaal aangepast aan de nieuwe spelling van 1995. Verwijzingen naar toenmalige actualiteit, bijkomstigheden en namedropping zijn achterwege gelaten en er is eindredactie toegepast wanneer die bij de eerste publicatie niet of slordig was gedaan. Omdat Leve mij geen wetenschappelijke tekstuitgave is, worden de ingrepen niet aangegeven en moet de verwijzing naar de vindplaats van de oorspronkelijke teksten volstaan.
In tegenstelling tot de eerder gepubliceerde stukken, zijn brieven nagenoeg ongewijzigd en in extenso in deze verzameling opgenomen. In de brieven van student Johan aan zijn broer-soldaat Karel bleven zelfs de taal- en spelfouten en allerlei slordigheden behouden, omdat ze eigen zijn aan de toenmalige stijl van Johan, de schilder in spe die toen nog niet besefte dat hij een schrijver in spe was. In de brieven aan zoon Benjamin werd, om redenen van discretie, hier en daar wel ingegrepen.
Johan had de gewoonte, maar niet altijd de tijd, om zijn geschriften voor publicatie voor te leggen aan Karel. Hij, de bevlogen artiest, had er het volste vertrouwen in dat zijn broer, de toegewijde taalpurist, de teksten kritisch las en zo nodig stevig onder handen nam. Dat heeft Karel ook voor deze verzameling gedaan.
Johan kon geen biografie schrijven omdat hij geen kathedralenbouwer was, zei hij van zichzelf. Hij zou dan ook zelf het meest verwonderd opkijken van zijn eigen monumentale autobiografie. Het was tegelijk een helse klus en een waar genoegen die voor hem samen te stellen. Het zou onbegonnen werk zijn om – na Karel Anthierens – iedereen bij naam te noemen die heeft bijgedragen tot dit werk: familieleden, vrienden, collega’s van Johan, VRT-medewerkers en archiefbeheerders. We hopen dat als dank voor hun herinneringen, toelichtingen, foto’s, brieven en andere documenten dit boek mag volstaan, en dat ze het met veel plezier zullen lezen.

Brigitte Raskin
Leuven, zomer 2003

“Want de verteller zet een waar verhaal graag naar zijn hand.”

Brigitte Raskin